Over oude verhalen, verstilde noten en een lied dat licht brengt
Sommige dingen leven lang onder de oppervlakte.
Pas als het stil wordt, komen ze in woorden terug.
Deze tekst en het lied dat erop volgde, ontstonden precies daar — in die stilte.
Ze gaan over de kleine kreukels die je meedraagt zonder dat je het doorhebt.
En over de rafelranden die er altijd al zijn — maar waar we liever omheen leven.
Misschien is dat wel wat ik al schrijvend en zingend probeer te doen:
niet alles gladstrijken, maar het leven juist z’n plooien laten houden.
Want vaak is het daar, tussen de kreukels en rafelranden,
waar het licht naar binnen valt.
Kreukels
Kreukels. Ik heb er genoeg in gelegen.
Als kind had ik astma. Omdat ik me daar niet veel van herinner, dacht ik dat dat wel meeviel. Maar volgens mijn broer, met wie het laatst ter sprake kwam, had ik het best flink te pakken.
Ik herinner me alleen dat mijn bed schuin was gezet. Dat vond ik vooral leuk.
En dat mijn vader, als hij mij in zijn zwembroek onder de douche zette, bekers koud water naar mij gooide.
Dat vond ik helemaal niet leuk.
Toch moet ik er gewoon overheen zijn gegroeid, want als tiener had ik nergens last van. Althans niet van astma. Ik begon wel op een gegeven moment te hyperventileren. Soms moest ik ademen in een papieren zak, en tijdens de gymles hoefde ik aan allerlei dingen niet mee te doen. Dat had zo zijn voordelen. Ook dat ging uiteindelijk vanzelf voorbij. Misschien leverde het geen ziektewinst meer op.
Elke familie heeft zijn eigen thema’s, zijn eigen type kreukels.
Bij ons was het ziekte en dood. Aan beide kanten.
Ik kende maar één oma — van vaderskant. Dat was overzichtelijk: oma was oma. De rest van mijn grootouders was jong overleden. Ik stond daar als kind nooit bij stil. Ik had niks met het verleden. Niet met mijn eigen verleden, en zeker niet met dat van mensen die ik nooit had gekend.
Opa van vaderskant werd ziek tijdens het onderduiken in de oorlog. Volgens de verhalen liep hij daar, in vochtige en donkere omstandigheden, iets op wat zijn botten ernstig aantastte.
"Als je in de achterkamer was," vertelde mijn vader, "kon je zijn botten in de voorkamer horen kraken."
Een afschuwelijk beeld — maar als kind vertelde ik er stoer over aan mijn vriendinnetjes, alsof het iets was om trots op te zijn.
Aan moederskant was het ook niet eenvoudig. Daar zat iemand die fout was in de oorlog.
Niet alleen op politiek gebied — ook op persoonlijk vlak raakte zijn gedrag veel mensen. Pas later begreep ik dat hij zijn handen niet altijd thuishield. Zijn vrouw, mijn oma, moet daaronder geleden hebben.
Ook zij overleed jong. Mijn moeder nam haar rol over in het gezin, ging al vroeg werken om haar broertje te laten studeren. Als kind snapte ik dat niet goed. Had mama gewerkt? Want ik had haar zelf alleen maar in bed zien liggen.
Ook zij overleed jong.
Ziekte en dood. Ons type kreukel.
De eerste keer dat ik serieus viel, was als kind. Ik werd op de fiets geschept door een auto.
Daarna ben ik nog vaak gevallen — op mijn hoofd vooral. En zo ontstond het gestapelde hersenletsel.
Maar niet alleen fysiek lieten de kreukels zich zien.
Ook op emotioneel vlak begonnen ze zich af te tekenen: een eetstoornis, een diepe overtuiging dat ik er niet mocht zijn. Dat ik niet goed genoeg was.
Natuurlijk bleef ik, als rechtgeaarde enneagram zeven, door alles heen lachen.
Zelfs toen onze zoon met een hartafwijking werd geboren, maakte ik van elke dag nog een feestje.
Het heeft echt even geduurd voor ik kon stilstaan bij de kreukels.
Voor ik durfde toegeven dat het leven niet alleen licht, maar ook rafelranden kent.
Misschien sprak mijn lichaam al lang voordat ik zelf woorden vond.
Eerst met vallen, dan met overleven.
Als kind, als moeder, als mens.
Niet uit zwakte — maar uit een diep gevoel van trouw.
Trouw aan mijn systeem, aan de mensen die me voorgingen.
Rafelranden – een lied dat het donker bezingt
Misschien moest het eerst zo gaan:
vallen, kraken, kreuken, meebewegen.
Een leven lang zoeken naar licht — terwijl de rafelranden zich zachtjes in mijn lijf vouwden.
En toen kwam de tekst van Evelijne Swinkels, dominee en dichter.
Ze schrijft over haar relatie met God, over bijbelse figuren waarin ze zichzelf herkent, en over het donker in haar ziel.
Donker waar ik me eerder liever van afwendde.
Toch hoorde ik muziek in haar woorden. Tegen wil en dank.
En begon ik over het donker te zingen.
Want natuurlijk kende ik mijn eigen schaduwplekken.
Mijn eigen tafelrandjes.
En zingen werd een manier om ook die kant van het leven een plek te geven. Haar liederen namen me bij de hand. Zacht, maar vastberaden.
Zo ontstond het lied Rafelranden.
Luister hier naar het lied Rafelranden
"That's how the light gets in" — gewoon in het Nederlands
Songtekst – Rafelranden
Tekst: Evelijne Swinkels
Muziek en zang: Ingrid Gans
In mijn donkerste gedachten
Hersenspinsels vol met schuld
Waar slechts schaduw kan vernachten
Hopeloos en onvervuld
Zie ik licht naar binnen breken
Door de muren en hun steen
Hoor ik mensen hoopvol spreken
Dwars door al het duister heen
Wist je dat in held’re lichten
Ook als harten vrolijk zijn
Zelfs in mooie vergezichten
Iets te vinden is van pijn
Juist door al die rafelranden
Leer ik waar de waarheid ligt
En die schat in beide handen
Brengt een gloed op mijn gezicht
Over deze serie
Dit is het tweede blog in een serie waarin ik mijn liedteksten deel — samen met het verhaal erachter.
Er zijn dingen die pas goed bij me binnenkomen als ik ze zing.
Het is alsof ik ze dan pas echt begrijp — in klank, in adem, in hart.